De boekendokter, zijn artseneed indachtig, behandelt al wie dat nodig heeft. Politieke voorkeur speelt daarbij geen rol. En politiek uit de kast komen, daar heeft de patiënt van deze week een beetje moeite mee.
Boudewijn Bouckaert , iemand die men een prominent liberaal kan noemen, bekeerde zich eerst tot de VLD, zocht dan de ambiance van LDD en nu het feestgedruis daar wat geluwd is, wil hij terug naar de vroegere sociëteit. Tot meneer DD zegt: ‘Hela, hola, zo niet.’ En nu blijft de patiënt toch. Een chronisch teveel aan wisselvalligheid, dat is de diagnose.
En dat is nu net een euvel dat aan de kaak wordt gesteld in De eeuwige bron van de Russisch-Amerikaanse schrijver Ayn Rand (1905-1982). Held van het verhaal is Howard Roark, een jonge, briljante architect, die voor Rand geldt als de ideale man. Dat wil zeggen dat zijn lichaam opgetrokken is ‘uit lange rechte lijnen en hoeken, elke ronding gebroken tot vlakken.’ En dat hij koppig is als graniet. Hij hangt namelijk het modernisme aan. Hij walgt van alles wat een imitatie is van iets anders. Dus geen zuiltjes, frontons of victoriaans gefrutsel. Hij wordt van de academie geschopt, moet van arren moede in een steengroeve gaan werken, zijn gebouwen worden doodgezwegen, wat hij bouwt wordt afgebroken. Hij verdraagt het allemaal. Geen ‘helaas’ of ‘jammer’ komt over zijn lippen. Zijn talentloze studiegenoten worden ondertussen geroemd en rijk. Roark ziet langzaam zijn dagen verdampen. Werkloos, arm, maar immer rechtop.
Schrijver Rand wilde in Amerika groot worden, niet zozeer als auteur maar als metafysisch roerganger. Haar belangrijkste gebod? Lang leve het individu; de rest doet er niet toe. Doe alles volgens de eigen richtlijnen, laat je niks gelegen liggen aan de ander. Rand was een vurige wegbereider van haar eigen gedachtegoed, ontwierp de filosofische stroming ‘objectivisme’ en wist een aanhang te creëren. Tot haar inner circle behoorde bijvoorbeeld Alan Greenspan, het latere hoofd van de nationale bank van de Verenigde Staten. Dat kapitalisten haar werk zagen als een filosofische apologie is niet verwonderlijk.
Romanpersonage Roark blijft namelijk stug vasthouden aan zijn principes en… jawel, uiteindelijk valt groot maatschappelijk succes hem ten deel. Niet dat dat hem iets uitmaakt, natuurlijk. Bij uitstek geschikt voor al wie nog al eens twijfelt aan zijn eigen keuzes.
Maar, professor Bouckaert, vergeet u mijn eigen bijsluiter niet te lezen. De eeuwige bron is een dikke pil van zo’n achthonderd pagina’s. Het merendeel van dat boek bestaat uit preken. Tegen het systeem, tegen het zoeken naar erkenning, tegen wat Roark noemt het ‘tweedehands leven’.
Rand kan schrijven, beschrijven vooral. Het lichaam, de gebouwen, de stad, iemands jeugd, in haar scherpheid schuilt haar talent. Haar vileine kritiek op artistieke tijdgenoten als Gertrude Stein is vermakelijk. En in zoveel riem papier duiken natuurlijk mooie zinnen op: ‘Goed, dacht hij, dan is het maar een marteling. En wat dan nog?’ of ‘Een mens kan nou eenmaal niet overal kotsen, alleen omdat hij toevallig misselijk is.’
Bij het verschijnen werd het boek afgekraakt, vooral vanwege het moralisme dat de inkt lijkt te hebben vervangen in het boek. Maar na twee jaar werd het een bestseller door mond-tot-mondreclame. En nu is het al bijna zeventig jaar in druk. Een boek dat vanwege zijn receptie veel zegt over de waarde van doorzettingsvermogen. En die ontvangst maakt misschien wel meer indruk dan de superman Roark.